Het Bilbao-effect wordt nog steeds omarmd door vele stadsbestuurders. Dat moet wel de conclusie zijn als je even nadenkt over alle culturele gebouwen die we hebben en de nieuwe die net gebouwd zijn of nog gebouwd gaan worden. Denk maar even aan de recente berichten over Tivoli Vredenburg in Utrecht en het Collectiegebouw in Rotterdam.
Tivoli Vredenburg kent een nogal ongelukkige aanloop en start. De bouw duurde veel langer dan gepland, er waren extra kosten, de organisatie die het gebouw ging exploiteren kwam nogal laat op stoom. De bedachte kostenbesparingen bleken in de praktijk kostenverhogingen. De Utrechtse Rekenkamer concludeert: “Bij gelijkblijvende programmering, activiteiten en subsidie is volgens de rekenkamer geen sluitende exploitatie mogelijk. Voor de gemeente is in meerjarig perspectief sprake van aanzienlijke financiële risico’s”. In gewoon Nederlands: de gemeente zal nog jaren extra geld in Tivoli Vredenburg moeten steken voordat het zichzelf kan bedruipen.
Dan het Collectiegebouw in Rotterdam, een investering van zo’n 73 miljoen, waarbij de gemeente flinke risico’s loopt. En waarbij uitgegaan wordt van een optimistisch scenario voor inkomsten uit bezoeken. Het RRKC, de adviesraad voor de kunst en cultuur in Rotterdam, brengt een negatief advies uit wat uiteindelijk vrijwel genegeerd wordt. Er is nu wel sprake van een grotere bijdrage vanuit een particuliere stichting.
Wat zien we:
- Het plannen en beheersen van grote bouwprojecten in Nederland is moeizaam. Nogal vaak zijn er forse kostenoverschrijdingen.
- De structuur voor dit soort projecten rammelt: de samenwerking tussen gemeente, private partijen en de uiteindelijke beheerder loopt vaak niet goed. Te veel uiteenlopende belangen.
- Het Bilbao-effect: met enige regelmaat een nieuw aansprekend gebouw neerzetten vinden veel gemeenten noodzakelijk om imago te kweken onder de vooronderstelling dat het economisch effect vanzelf komt. En veel directeuren van kunstinstellingen spelen hier uitstekend op in.
- Plannen worden te weinig doorgerekend op verschillende, positieve en negatieve, scenario’s. Risico’s liggen vaak eenzijdig bij één partij, meestal de overheid.
- Er is geen landelijk kader voor het neerzetten van cultuurgebouwen en hun exploitatie. Wanneer zijn er te veel? Niemand weet het. Cultuurconsumptie groeit wel, maar zeer ongelijk per sector en regio.
- Uiteindelijk weet niemand van tevoren of iets een succes wordt of niet. Zonder risico’s nemen komt er niets tot stand.
Kenmerkend voor Nederland bij het bouwen van cultuurtempels is in ieder geval de vervlechting van cultuursector, adviesbureaus en overheid en de geringe rol die private partijen spelen bij het neerzetten van gebouwen. En het zelden goed inschatten van de exploitatiekosten van die nieuwe gebouwen en de gevolgen ervan voor gemeentebegrotingen en uitbaters. Er is telkens geld voor stenen, maar lang vooruitdenken hoe het verder moet met de jarenlange kosten voor de programmering ervan die uiteindelijk het succes ervan bepaalt, nou nee, dat niet.
New York
Aan de andere kant van de oceaan gaat dat iets anders. In New York zijn 16 culturele instellingen (waaronder het MoMa, de Metrpolitan Museum, de Public Library) bezig om zo’n 3,5 miljard op te halen voor bouwplannen. Dat is een hoop geld. De gemeente komt er nauwelijks aan te pas, die begint nu voor het eerst met het opstellen van een cultuurplan. Let wel: de stad met zo ongeveer het grootste aanbod aan kunst en cultuur ter wereld ontwikkelt voor het eerst een lange termijn cultuurplan!!
De fundraisers van deze grote instellingen weten maar al te goed dat het makkelijker is om geld te werven voor stenen dan voor programmering. En er zijn genoeg multimiljonairs die ergens hun naam aan willen verbinden, zelfs al is het aan de toiletten. I’m 83,” zei er een, “and I thought it would be nice to see my name in a place where I’m going to spend a lot of time.” En als ze hun naam er niet op willen, dan is dat vaak omdat ze niet lastig gevallen willen worden door andere geldzoekers. Het zijn niet alleen miljonairs uit New York zelf. Ook miljonairs uit andere streken willen meetellen in the Big Apple.
Daarom hebben ze daar ook besturen van wel 40 tot 80 mensen, want als bestuurder is het je taak: “give, get or get off”. Oftewel zelf bijdragen en anderen overhalen om geld te geven. En je moet niet vreemd opkijken als dat oploopt tot een kwart miljoen dollar per jaar. Maar met opzet benoemen ze ook bekende kunstenaars in hun bestuur om de aantrekkingskracht van zo’n bestuur voor geldgevers te vergroten.
Aan de overkant van de oceaan is het spel heel anders, daar zijn het de cultuurinstellingen zelf die het geld bij elkaar halen voor hun bouwplannen. Maar gebouwd moet er worden om mee te blijven doen, dat is duidelijk. Ook hier gaat het bouwen vooraf aan het nadenken over de inhoud.
Kunnen we veel leren van de manier waarop fundraising daar gaat? Nederland is te klein en heeft te weinig rijke mensen die in cultuur willen investeren om op een zelfde schaal te opereren. Al komt er zo langzamerhand meer privékapitaal terecht bij kunst en cultuur, overheden blijven nodig.
Alleen, waar zit de rem op al dat bouwen?