28 februari 2017
Binnenkort komen de Raad voor Cultuur en de SER met een nieuwe arbeidsmarktagenda: welke duurzame oplossingen zijn er voor knelpunten als lage beloning, dalende werkgelegenheid en een slechte onderhandelingspositie voor makers. Er worden rondetafelgesprekken gehouden, position papers uitgebracht (o.a. Platform Makers, Stimuleringsfonds, BNO) en iedereen is benieuwd welke oplossingen eruit komen.
De vraag is echter: zijn er onder de huidige omstandigheden wel duurzame oplossingen mogelijk?
De Nederlandse arbeidsmarkt is anders geregeld dan in veel andere landen, we hebben het op vier na hoogste percentage flexibel werkenden van heel Europa. Dat komt omdat tijdelijke arbeid en ZZP’ers voor werkgevers veel goedkoper zijn dan werknemers in vaste dienst. Ruim een derde van de werkenden in Nederland werkt op tijdelijke basis of zelfstandig, vooral aan de onderkant van de markt en/of aan het begin van de loopbaan.
Dan kun je drie dingen doen:
- het voor werkgevers moeilijker maken om flexibele arbeid in te huren, alleen de recente pogingen (Wet Werk en Zekerheid) hebben niets opgeleverd
- het voor werkgevers makkelijker maken om vaste werknemers te ontslaan, maar alleen zo’n maatregel zullen de vakbonden niet toestaan
- of een combinatie van beide waardoor de kosten van flexibele en vaste arbeid meer gelijk komen te liggen.
Die derde oplossing is in Nederland nog niet echt geprobeerd. Een interessante werkwijze is die van Denemarken. Werkgevers kunnen vrij makkelijk mensen ontslaan (en in dienst nemen), maar elke werkloze krijgt een uitkering én scholing, zodat de tijd tussen twee banen veel korter is dan hier. In Denemarken is het percentage flexibele arbeid slechts een derde van het Nederlandse. In Zweden bijvoorbeeld is het werkgevers verboden om onderscheid te maken in rechten voor vaste of tijdelijke werknemers.
Aangezien dit soort oplossingen voorlopig niet ingevoerd zullen worden, heeft de creatieve sector daar niet veel aan. Het betekent wel dat de belangrijkste drijfveer van werkgevers en opdrachtgevers, namelijk de inzet van goedkope flexibele arbeid, blijft bestaan. En dat in een sector die al het hoogste percentage flexibele arbeid kent van alle bedrijfssectoren in Nederland, namelijk tweederde, bestaande uit een derde flexibele banen en een derde zelfstandigen. Zo’n hoge mate van flexibilisering leidt tot minder investeren in scholing en achterblijvende innovatie.
En het is een sector waarin het aanbod van mensen die er willen werken hoog is, waarin mensen zo gemotiveerd zijn dat ze er willen blijven werken ook al verdienen ze bijna niets. Het is ook nog een sector die gefragmenteerd is (vooral kleinschalige bedrijvigheid) en met een lage organisatiegraad, dus weinig onderhandelingsmacht. Meer aanbod dan vraag leidt tot lage prijzen. De waarde van kunst mag dan hoog zijn, de prijs die ervoor betaald wordt, is laag (zie ook De bijzondere economie van het kunstenaarschap van Pim van Klink).
Zolang dat allemaal niet verandert, blijven alle voorwaarden aanwezig om geen duurzame oplossingen te verkrijgen. Dat betekent dat veel ideeën zullen draaien om regulering door de overheid en goodwill van overheden en werkgevers.
Je kunt natuurlijk het aanbod aan kunstenaars verlagen, op de kunstvakopleidingen worden al minder studenten toegelaten, maar aangezien kunstenaar geen beschermd beroep is, zet dat niet veel zoden aan de dijk. Je kunt de ondernemende kwaliteit van het aanbod aan kunstenaars verhogen, dat is sowieso hard nodig en wordt al gedaan, maar het verandert weinig aan de markt zelf. Er wordt zelfs weer geroepen om een tijdelijke inkomensondersteuning voor startende kunstenaars, zoals voorheen de WWIK, om hen tijd te geven om zich beter voor te bereiden op de harde kunstmarkt.
Oplossingen?
En dus liggen de meest gesuggereerde oplossingen op het gebied van versterken van de onderhandelingsmacht, handhaven en/of uitbreiden van opbrengsten uit auteursrecht, en het reguleren van de betaling aan kunstenaars door opdrachtgevers en subsidiënten. Of het toekennen van speciale fiscale aftrekposten.
Versterken van de onderhandelingsmacht kan alleen door collectief optreden, maar de handhaving van het mededingingsrecht is behoorlijk stevig, veel uitzonderingen zijn niet mogelijk. Aan het inzetten van auteursrecht kan veel verbeteren, er blijkt, bijvoorbeeld in de muziek, veel geld te gaan naar de muziekuitgevers in plaats van naar de makers. Maar ook hier geldt dat de onderhandelingsmacht van makers zeer beperkt is. En in het tijdperk van de digitale toegankelijkheid tot bijna alles, is het auteursrecht een lastig onderwerp om te regelen. Wat wel kan is ervoor zorgen dat alle subsidiërende overheden en fondsen eisen dat makers redelijk en voldoende betaald worden. En een beroep doen op opdrachtgevers om goed opdrachtgeverschap te betonen, een moreel appél dus.
Dat betekent dat er waarschijnlijk vooral een beroep op de overheid gedaan gaat worden, want die zal daar toch voor moeten zorgen: meer regulering van een faire betaling, een oproep tot goed opdrachtgeverschap en betere inrichting van de auteursrechten. En meer geld voor de sector om dit alles mogelijk te maken.
Of gaan de Raad voor Cultuur en de SER ons verrassen? Kijken ze verder dan de creatieve sector zelf en komen ze met innovatieve hervormingsvoorstellen die een interessant proefveld zijn voor de hele arbeidsmarkt? Bijvoorbeeld in permanente bijscholingsmogelijkheden, minimumhonoraria die voldoen aan het mededingingsrecht, een enorme vraagstimulering omdat kunst zoveel betekent voor de samenleving? Gaat de sector daarin voorop lopen in plaats van in te ver doorgeschoten flexibilisering?