Fair practice versus ongelijke arbeidsmarkt: wie wint?

We zien de laatste tijd veel aandacht voor de schamele betaling van kunstenaars, die voor het grootste deel ZZP’ers zijn. En voor de Fair Practice Code waaruit een betere betaling zou moeten voortkomen. Waarvoor vrijwel iedereen kijkt naar de overheid, want daar zou het geld voor een betere betaling vandaan moeten komen, want voorheen is de sector al zoveel gekort. Zo gaat globaal de redenering. En dus vraagt elke sector en elk fonds om meer geld van OCW om die betere betaling te realiseren.
Werd er dan voor de grote kortingen op het cultuurbudget zoveel beter betaald? Welnee, helemaal niet. Het is hoogstens nog een graadje erger geworden. Maar fundamenteel is er al die tijd niets veranderd. En zal dat ook niet zo snel gaan gebeuren. Waarom? Omdat er aan de werking van de arbeidsmarkt in de culturele sector ook niets verandert.

Meer aanbod dan vraag
Laten we even terug gaan in de tijd. In 2002 publiceerde Hans Abbing het standaardwerk: “Why are artists poor? The exceptional Economy of the Arts”. Veel mensen werden toen boos op hem omdat hij stelde dat het geven van subsidie kunstenaars arm houdt. Hoezo? De meeste kunstenaars besteden liever meer tijd aan kunst maken dan aan het verwerven van een hoger inkomen buiten de kunst (de met veel onderzoek bewezen Throsby work-preference theorie). En meer subsidie betekent meer kunstenaars die net genoeg inkomen kunnen verwerven om van te leven. Maar de redenering die daaronder ligt is veel belangrijker.
De arbeidsmarkt in de kunsten is geen gewone arbeidsmarkt. Er is namelijk altijd heel veel meer aanbod aan kunstenaars dan er betaalde vraag is naar kunst. Bovendien willen veel mensen graag het beroep kunstenaar uitoefenen, ook al verdienen zij daar weinig mee. En in een arbeidsmarkt met meer aanbod dan vraag dalen de verdiensten en de prijzen. Bovendien kent de arbeidsmarkt in de kunsten een zeer groot aandeel ZZP’ers, meer dan in vrijwel elke andere sector. Dat betekent dat de individuele onderhandelingsmacht zeer gering is: voor jou tien anderen. Lage prijzen en weinig onderhandelingsmacht zijn een succesvol recept voor een blijvend laag inkomen. Je kunt zeggen dat subsidie zorgt voor een gedeeltelijke compensatie voor het verschil tussen aanbod en betaalde vraag: subsidie zorgt voor meer betaalde vraag. Maar dat zal nooit genoeg zijn om deze ongelijke arbeidsmarkt te compenseren, gezien de aantrekkingskracht van het kunstenaarsberoep.
En ja, veel kunstenaars verdienen te weinig, zeker als het om inkomen uit kunst zelf gaat. Slechts 2% van de schrijvers kan leven van het schrijven, 7% van de componisten en het merendeel van de beeldende kunstenaars zit ver onder het minimumloon. Vergeet vooral niet dat heel veel instellingen in de cultuursector jarenlang hebben geprofiteerd van deze ongelijke marktverhoudingen door kunstenaars systematisch te weinig te betalen of voor niets te laten werken: ‘voor jou tien anderen’, ‘ het is zo goed voor je zichtbaarheid’ en ‘we hebben al zo weinig budget’. Iedereen kent de voorbeelden, de Kunstenbond heeft pas nog aardig wat gevallen verzameld.
Het probleem is echter breder. De commissie Borstlap constateert dat Nederland op twee punten flink afwijkt van de landen om ons heen: het percentage mensen met tijdelijke contracten en zelfstandigen is twee keer zo hoog als gemiddeld én het is in ons land heel veel goedkoper dan in andere landen om met zelfstandigen te werken in plaats van mensen in dienst te nemen. In Nederland werkt bijna 40% van alle werkenden op basis van tijdelijke contracten of als zelfstandige (zonder en met personeel). Op den duur zijn zulke hoge percentages niet goed voor de arbeidsproductiviteit. En daarnaast is het zo dat 40% van de zelfstandigen zich niet weet te beschermen tegen een inkomensval bij arbeidsongeschiktheid en geen pensioen opbouwt. En hoe lager het inkomen hoe hoger dat percentage, bij de laagste inkomens heeft twee derde geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. En gezien de gemiddeld lage inkomens van kunstenaars valt rustig aan te nemen dat dat bij hen het geval is.
Niet alleen de arbeidsmarkt voor kunstenaars is zeer ongelijk, de kenmerken van de Nederlandse arbeidsmarkt versterken die ongelijkheid nog verder, o.a. omdat het voor werkgevers en opdrachtgevers buitenproportioneel voordelig is om met tijdelijke arbeidscontracten en zelfstandigen te werken.

Arbeidsmarktagenda en Fair Practice Code
De Fair Practice Code wordt nu overal voortdurend aangehaald. Het is een initiatief vanuit de sector zelf dat iedereen in de sector, (werkgevers, werkenden, opdrachtnemers en opdrachtgevers) oproept om gezamenlijk te streven naar een Fair Chain waarin kunstenaars en creatieven een Fair Shareen Fair Pay krijgen van de waarde die zij toevoegen. Het is een oproep om kunstenaars en creatieven op een fatsoenlijke manier te belonen voor hun werk en waarin alle partijen samen verantwoordelijk zijn om een sterke sector te creëren. Een morele oproep die veel weerklank heeft gevonden. Het onderschrijven van de code is door de minister OCW een voorwaarde geworden voor subsidiëring in de volgende Kunstenplanperiode. Dit initiatief heeft geleid tot nieuwe honorariumrichtlijnen en veel instellingen hebben de code ondertekend. Ook het initiatief van Dorine Schoon voor een Platform voor Freelance Musici heeft veel publiciteit opgeleverd. Het gaat hier om klassieke musici die invallen in orkesten en daarvoor wel volgens een CAO betaald worden, maar met zulke lage bedragen dat ze de term Fair Pay in de verste verte niet verdienen.
De Fair Practice Code is onderdeel van de Arbeidsagenda Culturele en Creative Sector, een door OCW ondersteund traject dat loopt tot 2023. De Arbeidsagenda kent heel veel mogelijke maatregelen die vallen onder drie hoofdstukken: arbeidsvoorwaarden, sociale dialoog en versterken van verdienmogelijkheden.
De vraag is nu hoe de Fair Practice Code en de Arbeidsmarktagenda de ongelijke arbeidsmarkt voor kunst en cultuur kunnen veranderen.Morele oproepen om meer te betalen zullen voor een deel werken, en wellicht met name voor het door de overheid gesubsidieerde deel van de cultuursector, die zich aan de Fair Practice Code wil houden. Volgens de minister gaat bij gelijkblijvende subsidie betere beloning boven het aantal producties. Hoe dat gaat uitwerken is nog volstrekt onduidelijk. Het Fonds Podiumkunsten spreekt over de duivelsdriehoek tijd, geld en kwaliteit. Voorbeeld: als alle uren betaald gaan worden leidt dat tot minder productie, maar als je kiest voor minder voorbereidingsuren kan dat leiden tot minder kwaliteit. En minder productie kan leiden tot minder inkomsten. Dit gaat nog een langdurig proces worden. En wat gaat er gebeuren in het niet-gesubsidieerde deel van de cultuursector? Het zou in ieder geval helpen als fondsen aanvragen terugsturen waarin kunstenaars niet genoeg betaald krijgen.Veel zal afhangen van het onderdeel ‘Sociale dialoog’ uit de Arbeidsmarktagenda. Kunstenaars en creatieven komen beter op voor hun belangen. Gezien hun zwakke onderhandelingspositie zal dat alleen echt werken als zij zich verder gaan verenigen en samen optrekken en dat valt niet mee in een sterk geïndividualiseerde sector. Collectieve onderhandelingen door groepen zelfstandigen of door hun vertegenwoordigers, bijvoorbeeld door belangenorganisaties of vakbonden, zijn tot nu toe altijd afgewezen door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), ook al is in 2017 een motie aangenomen in de Tweede Kamer om experimenten mogelijk te maken voor de culturele en creatieve sector. Half juli heeft de ACM een consultatiedocument gepubliceerd dat enige ruimte lijkt te gaan bieden, bijvoorbeeld voor freelance orketsmusici. Wat wel kan is je verenigen in een bepaalde markt om tegenmacht op te bouwen. Bijvoorbeeld als het merendeel van de freelance klassieke musici zich aansluit bij een platform waar iedereen elkaar op de hoogte houdt van condities en prijzen. Dat vraagt wel om het opbouwen van vertrouwen in elkaar en transparantie om verdeel-en-heers-tactieken van opdrachtgevers tegen te gaan. Naming and shaming van opdrachtgevers kan ook helpen om de situatie te veranderen hoewel het voor veel freelancers eng is om tegen de eigen opdrachtgevers op te staan. Ook Dorine Schoon van het Platform Freelance Musici was lange tijd bang dat haar activisme haar werk ging kosten. Tot nu toe lijkt dat niet het geval te zijn.Minstens zo belangrijk zijn activiteiten vanuit het ‘Versterken van het verdienvermogen’. Veel kunstenaars vinden het lastig om voor zichzelf en hun eigen toegevoegde waarde op te komen, om een duidelijke prijsberekening te maken en om te onderhandelen: ze willen te graag en zijn snel geïntimideerd door de uitspraak ‘voor jou tien anderen’. Op meerdere terreinen, ook buiten de cultuursector, actief zijn, leidt tot meer afwisseling in de inkomstenbronnen. Denk aan het werken als kunstenaar in de zorg, in de wetenschap of bij bedrijven. Een ander voorbeeld is Vouch. Een aantal mid-career beeldende kunstenaars zag hetzelfde probleem: verzamelaars kochten hun werk, maar na zo’n vijf aankopen bij dezelfde kunstenaar, willen die wel eens wat anders. Daarop bedachten ze een exclusieve kooptentoonstelling waarop alle kunstenaars hun eigen relaties uitnodigden. Omdat ze wisten wie er kwamen en wie werk kochten, konden ze elkaar provisie geven. Verzamelaar X kocht altijd eerst werk van kunstenaar Y, maar deze keer van kunstenaar Z. Kunstenaar Z betaalt een deel van de prijs aan kunstenaar Y. En zo heeft iedereen profijt. Dat vraagt veel transparantie en vertrouwen in elkaar. Naar ik begrepen heb is er zoveel verkocht tijdens Vouch dat de kunstenaars meer dan uit de kosten zijn. Een belangrijk onderdeel van het versterken van het verdienvermogen is financiering. Om te groeien zijn vaak investeringen nodig, maar veel kunstenaars die van project tot project leven en werken, hebben niet de reserves om te investeren. Om bijvoorbeeld een lening af te kunnen sluiten moet je wel een wat langere termijn planning hebben voor je uitgaven en inkomsten. Het overgrote deel van de kunstenaars heeft die echter niet. En ze missen daarvoor de vaardigheden. Dat blijkt zowel uit het onderzoek van Cultuur-Ondernemen, Hogeschool van A’dam en HKU (publicatie later dit jaar) als uit het Europese onderzoek van CreativeFLIP, waar ik ook bij betrokken ben. Om zelf je inkomenspositie te verbeteren zijn betere financiële vaardigheden nodig. En zijn er meer financiële adviseurs nodig die zowel de culturele en creatieve sector als verschillende vormen van financiering en hoe die te combineren.

Ondanks alles
Ja, bewustwording via Fair Practice kan helpen om een wat betere betaling voor de makers erdoor te krijgen. Ja, je op verschillende manieren verenigen om een vorm van tegenmacht te ontwikkelen kan zeker helpen. Betere financiële vaardigheden kunnen helpen. Maar de arbeidsmarkt zelf waarin er meer aanbod dan betaalde vraag is, verandert er niet door. Er ligt nu het voorstel voor een verplichte minimum uurprijs van 16€. Dat is mooi, hoewel veel opdrachtgevers en werkgevers wegen zullen vinden om daar onderuit te komen. En sommigen hebben het over het beperken van de toelating op kunstvakopleidingen. Maar: kunstenaar zijn is een vrij beroep. Een flink deel van de kunstenaars heeft geen kunstopleiding voltooid. Toelating beperken heeft dus wenig invloed.

Het is veel belangrijker om iets te doen aan de ongelijke positie van makers op de arbeidsmarkt en dan hebben we meer aan de aanbevelingen van de commissie Borstlap, want die gelden voor iedereen, niet alleen voor de cultuur- en creatieve sector: zorg voor een betere arbeidsrechterlijke status voor alle werkenden, ook voor zelfstandigen, oftewel beperk de afhankelijkheid en ongelijkheid door verschil in positie op de arbeidsmarkt; zorg voor betere bescherming tegen grote risico’s voor alle werkenden, want ze lopen allemaal dezelfde soort risico’s als het gaat om ziekte en arbeidsongeschikheid en beperk de verschillen in fiscale behandeling van verschillende groepen werkenden, oftewel zorg ervoor dat het grote verschil in kosten voor werkgevers tussen mensen in dienst en ZZP’ers heel veel minder wordt.Hoe deze aanbevelingen uitgewerkt gaan worden? Het is een lange termijnvraag. Maar het lijkt me een goed idee dat iedereen die streeft naar een eerlijker arbeidsmarkt in de culturele sector vanuit deze aanbevelingen vertrekt. De culturele en creatieve sector zelf zal de ongelijkheid op de arbeidsmarkt niet definitief kunnen oplossen.

Tot de volgende keer!
En als je me ergens bij kunt gebruiken: joost@valuesofculture.eu. En stuur deze Nieuwsbrief door….

Joost Heinsius